< Néerlandais < Dans le secondaire

En néerlandais on employe surtout des verbes impersonnels en discutant la météo, même plus qu'en français.

Tout comme en français ils prennent seulement un pronom impersonnel "het", comme "il" en français:

regenen -- pleuvoir
het regent -- il pleut

"ik regen", comme "je pleuts" n'existe pas.

Tous les verbes impersonnels prennent "hebben" comme verbe auxiliaire du parfait:

het heeft geregend -- il a plu.

Weer

  • het weer - le temps, la météo
  • de tijd -- le temps

De neerslag -- les précipitations

Het regent / regendeIl pleut / pleuvait
De regenla pluie
De motregenla bruine
De stortregenl'averse
Het sneeuwt / sneeuwdeIl neige
De sneeuwla neige
De natte sneeuwla neige humide "en torchons"
Het hagelt / hageldegrêler
De hagella grêle
Het ijzelt / ijzeldeverglacer
De ijzelle verglas, la pluie verglaçante
De buil'ondée
De dauw.la rosée.
De rijp.le givre

De omstandigheden - Les conditions

  • Het waait / woei -- Il y a du vent, il souffle
    • De wind -- le vent
    • De windhoos -- la tornade
    • De windstoot -- le coup de vent
  • Het mist / mistte - brouillarder
    • De mist, de nevel -- le brouillard.
  • de wolk -- le nuage
  • Het onweert / onweerde - (orager)
    • Het onweer -- l'orage
  • Het bliksemt / bliksemde - (foudroyer)
    • De bliksem -- la foudre
  • Het dondert / donderde - tonner
    • De donder -- le tonnerre

's Winters - En hiver

  • Het vriest / vroor - Il gèle
    • De vorst -- le gel
    • Lichte vorst -- 0°C - -5°C
    • Matige vorst -- -5°C - -10°C
    • Strenge vorst -- <-10°C
  • Het dooit / dooide - Il dégèle
    • De dooi -- le dégel

Uitdrukkingen - les expressions

  • Het is mooi weer. - Il fait beau
  • Het is slecht weer. - Il fait mauvais temps
  • Het is zonnig - Il fait ensoleillé
  • Het is bewolkt. - C'est nuagé
  • De lucht klaart op. -- L'air s'éclaircit
  • De lucht betrekt. -- L’air s’obscurcit
  • Er zijn wat wolken. -- Il y a quelques nuages
  • Dat is een onweerswolk. -- C'est un nuage orageux
  • Een lucht met schapenwolken. -- Un ciel couvert de cirrocumulus.
  • Buiïg weer. -- temps marqué par une alternance d'averses
  • Het is bar koud -- Ça caille.
  • Het is koud. - Il fait froid.
  • Guur weer -- un temps trempé, froid et tempétueux
  • Het is fris. -- un vent frais, mais pas trop désagréable
  • Het is koel weer. -- un peu frais
  • Het is lekker warm. -- agréablement chaud
  • Het is heet. -- très chaud
  • Een temperatuur van twintig graden.
  • Temperaturen rond het vriespunt.
  • Tussen 10 en 12 graden.


Cet article est issu de Wikibooks. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.