sneeuw
Néerlandais
Étymologie
- Du moyen néerlandais snee, issu du vieux néerlandais *snēo, *snēu, lui-même issu du proto-germanique *snaiwaz.
Nom commun
| Nombre | Singulier | Pluriel |
|---|---|---|
| Nom | sneeuw | — |
| Diminutif | — | — |
Sneeuw op de takken.
sneeuw \Prononciation ?\
- (Météorologie) Neige.
- De sneeuw zeeg dwarrelend neer uit de grauwe lucht en vormde al snel een dikke laag op de takken.
- La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
- De sneeuw zeeg dwarrelend neer uit de grauwe lucht en vormde al snel een dikke laag op de takken.
- Neige, bruit blanc sur un écran de télévision.
- Door technische problemen bevatte het beeld veel sneeuw.
- La traduction en français de l’exemple manque. (Ajouter)
- Door technische problemen bevatte het beeld veel sneeuw.
Dérivés
- als sneeuw voor de zon verdwijnen
- besneeuwd
- ondersneeuwen
- poedersneeuw
- sneeuwbal
- sneeuwbaleffect
- sneeuwblind
- sneeuwbril
- sneeuwbui
- sneeuwen
- sneeuwman
- sneeuwpanter
- sneeuwpop
- sneeuwstorm
- sneeuwuil
- sneeuwvlok
- sneeuwwit
- sneeuwwitje
- stuifsneeuw
Prononciation
- (nord des Pays-Bas) : \snɪːβ̞\
- (Flandre, Brabant) : \sneːβ̞\
- (Limbourg) : \sneʊ̯\
- Pays-Bas : écouter « sneeuw [Prononciation ?] »
- Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « sneeuw »
Voir aussi
- sneeuw sur l’encyclopédie Wikipédia (en néerlandais)
Références
- Cet article utilise des informations de l’article du Wiktionnaire en néerlandais, sous licence CC-BY-SA-3.0 : sneeuw.
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.