groen

Afrikaans

Étymologie

Du néerlandais groen  vert »)

Adjectif

groen \Prononciation ?\

  1. Vert.

Prononciation

Flamand oriental

Étymologie

Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Nom commun

groen \Prononciation ?\

  1. Vert.

Variantes

Adjectif

groen \Prononciation ?\

  1. Vert.

Variantes

Références

  • Johan Taeldeman, Oost-Vlaams, Lannoo, 2005, 123 p. ISBN 9789020960488, p. 24

Néerlandais

Étymologie

Du vieux néerlandais *gruoni, issu du proto-germanique *grōniz.

Adjectif

Forme Positif Comparatif Superlatif
Forme indéclinée groen groener groenst
Forme déclinée groene groenere groenste  
Forme partitive groens groeners

groen \ɣɾun\

  1. Vert.
    • de groene partij
      le parti des verts
    • hij werd groen en geel van nijd
      la jalousie le fit passer par toutes les couleurs
    • zich groen en geel ergeren
      enrager
    • het wordt hem groen en geel voor de ogen
      la tête lui tourne
    • de bomen worden groen
      les arbres verdissent
    • groene vingers hebben
      avoir les doigts verts, la main verte
    • de hitparade van de groene steden
      le palmarès des villes vertes

Dérivés

  • altijdgroen
  • berggroen
  • bladgroen
  • blauwgroen
  • bleekgroen
  • bosgroen
  • briljantgroen
  • bronsgroen
  • bruingroen
  • chromaatgroen
  • chroomoxidegroen
  • dennengroen
  • donkergroen
  • donkerolijfgroen
  • donkerzeegroen
  • etgroen
  • flessengroen
  • frisgroen
  • gebruiksgroen
  • geelgroen
  • gifgroen
  • goudgroen
  • grasgroen
  • grijsgroen
  • groen lachen
  • groen licht
  • groenachtig
  • groenbedrijf
  • groenbeheer
  • groenbeige
  • groenbemester
  • groenbemesting
  • groenblauw
  • groenblijvend
  • groenboek
  • groenboer
  • groenbruin
  • groencertificaat
  • groendak
  • groene
  • groene boomboa
  • groene hondskopboa
  • groene kikker
  • groene nachtorchis
  • groene pruim
  • groenen
  • groenerwt
  • groenfonds
  • groenfront
  • groengebied
  • groengeel
  • groenglas
  • groengordel
  • groengrijs
  • groengrond
  • groenharing
  • groenhart
  • groenheid
  • groenhout
  • groenig
  • groenkauwer
  • groenkleurig
  • groenland
  • Groenland
  • groenling
  • groenlof
  • groenlopen
  • groenmaken
  • groenmarkt
  • groenmoes
  • groenmout
  • groenoog
  • groenpacht
  • groenpootruiter
  • groensel
  • groenspaan
  • groenspecht
  • groensteen
  • groenstrook
  • groentaks
  • groente
  • groentijd
  • groentje
  • groenvink
  • groenvlieg
  • groenvoeder
  • groenvoer
  • groenvoorziening
  • groenvreter
  • groenvrouw
  • groenwerker
  • groenwier
  • groenzand
  • hardgroen
  • juffertje-in-het-groen
  • juffertje-in-’t-groen
  • kerstgroen
  • kijkgroen
  • kopergroen
  • legergroen
  • lentegroen
  • lichtgroen
  • lichtzeegroen
  • limoengroen
  • loofgroen
  • malachietgroen
  • meigroen
  • midlentegroen
  • mintgroen
  • mosgroen
  • nijlgroen
  • olijfgroen
  • opaalgroen
  • parelmoerdonkergroen
  • parelmoerlichtgroen
  • patinagroen
  • pijnboomgroen
  • resedagroen
  • rietgroen
  • sapgroen
  • signaalgroen
  • slijkgroen
  • smaragdgroen
  • sparrengroen
  • stadsgroen
  • stopgroen
  • turkooisgroen
  • varengroen
  • vergroenen
  • verkeersgroen
  • wintergroen
  • witgroen
  • zachtgroen
  • zeegroen
  • zenegroen
  • zuiver groen
  • zuivergroen
  • zwartgroen

Nom commun 1

Verschillende tinten groen.

groen neutre

  1. Vert.
    • verschillende tinten groen
      différentes nuances de vert
    • het signaal sprong op groen
      le feu passa au vert

Nom commun 2

Nombre Singulier Pluriel
Nom groen groenen
Diminutif groentje groentjes

groen masculin

  1. (Débutant) Bleu.

Notes

  • Au singulier, on dira plutôt groentje ; au pluriel, groenen.

Taux de reconnaissance

En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 100,0 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

  • Pays-Bas : écouter « groen [ɣɾun] »
  • Pays-Bas (partie continentale) (Wijchen) : écouter « groen [Prononciation ?] »

Références

  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.