genoot
Néerlandais
Nom commun
Nombre | Singulier | Pluriel |
---|---|---|
Nom | genoot | genoten |
Diminutif | genootje | genootjes |
genoot \Prononciation ?\ masculin (pour une femme, on dit genote)
Notes
- On n'utilise plus le mot genoot sans l'addition du dénominateur commun.
Dérivés
- ambtgenoot
- ambtsgenoot
- bedgenoot
- bentgenoot
- bondgenoot
- celgenoot
- deelgenoot
- disgenoot
- echtgenoot
- eedgenoot
- geloofsgenoot
- generatiegenoot
- genootschap
- gespreksgenoot
- gevoelsgenoot
- huisgenoot
- jaargenoot
- jodengenoot
- kamergenoot
- kerkgenoot
- keurgenoot
- klasgenoot
- klassengenoot
- landgenoot
- leeftijdgenoot
- lotgenoot
- medegenoot
- naamgenoot
- natuurgenoot
- partijgenoot
- ploeggenoot
- reegenoot
- reengenoot
- reingenoot
- reisgenoot
- rijksgenoot
- seksegenoot
- soortgenoot
- stadgenoot
- stadsgenoot
- stamgenoot
- streekgenoot
- studiegenoot
- tafelgenoot
- teamgenoot
- tijdgenoot
- tochtgenoot
- vakgenoot
- vechtgenoot
- veengenoot
- vloekgenoot
- volksgenoot
Apparentés étymologiques
Hyponymes
- bondgenoot
- deelgenoot
- echtgenoot
- landgenoot
- lotgenoot
- reisgenoot
- soortgenoot
Vocabulaire apparenté par le sens
- broederschap
- gelijkgezinde
- metgezel
Forme de verbe
genoot \Prononciation ?\
Prononciation
- Pays-Bas : écouter « genoot [Prononciation ?] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.