doorploegen

Néerlandais

Étymologie

Composé de door et ploegen.

Verbe

doorploegen transitif

Présent Prétérit
ik doorploeg doorploegde
jij doorploegt
hij, zij, het doorploegt
wij doorploegen doorploegden
jullie doorploegen
zij doorploegen
u doorploegt doorploegde
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben doorploegend doorploegd
Présent Prétérit
ik ploeg door ploegde door
jij ploegt door
hij, zij, het ploegt door
wij ploegen door ploegden door
jullie ploegen door
zij ploegen door
u ploegt door ploegde door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben ploegen doord doorgeploegd
  1. Sillonner, labourer.
  2. (Intransitif) Continuer à labourer.

Vocabulaire apparenté par le sens

Prononciation

Prononciation manquante. (Ajouter)

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.