bezighouden

Néerlandais

Étymologie

De bezig et houden.

Verbe

Présent Prétérit
ik houd bezig hield bezig
jij houdt bezig
hij, zij, het houdt bezig
wij houden bezig hielden bezig
jullie houden bezig
zij houden bezig
u houdt bezig hield bezig
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben houden bezigd beziggehouden

bezighouden \Prononciation ?\ transitif

  1. Occuper, préoccuper.
    • deze vraag houdt hem bezig
      cette interrogation occupe son esprit
  2. Occuper, faire travailler.
    • een onderneming die duizenden werknemers bezighoudt
      une entreprise qui occupe des milliers de salariés

Synonymes

préoccuper

  • in beslag nemen

faire travailler

  • werk verschaffen

Prononciation

Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.