aanzetten
Néerlandais
Étymologie
- De zetten, avec le préfixe aan-.
Verbe 1
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | zet aan | zette aan |
jij | zet aan | |
hij, zij, het | zet aan | |
wij | zetten aan | zetten aan |
jullie | zetten aan | |
zij | zetten aan | |
u | zet aan | zette aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben | zetten aand | aangezet |
aanzetten \ˈaːnzɛtǝ\ transitif
- Mettre en marche, faire marcher, enclencher.
- De verwarming aanzetten.
- Allumer le chauffage.
- De televisie aanzetten.
- Allumer la télévision.
- Het aanzetten.
- La mise en marche.
- Een knoop aanzetten.
- Coudre un bouton.
- De verwarming aanzetten.
- Instiguer, stimuler, inciter.
- Tot tweegevecht aanzetten.
- Exciter au duel.
- Tot ontucht aanzetten.
- Provoquer à la débauche.
- Tot tweegevecht aanzetten.
Verbe 2
Présent | Prétérit | |
---|---|---|
ik | zet aan | zette aan |
jij | zet aan | |
hij, zij, het | zet aan | |
wij | zetten aan | zetten aan |
jullie | zetten aan | |
zij | zetten aan | |
u | zet aan | zette aan |
Auxiliaire | Participe présent | Participe passé |
hebben, zijn | zetten aand | aangezet |
aanzetten \ˈaːnzɛtǝ\ intransitif
- S’encrasser.
- S’incruster, s’entartrer.
- (Cuisine) Arracher.
- Déposer.
Dérivés
- komen aanzetten (se pointer, s’amener)
- met iets komen aanzetten (s’amener avec quelque chose, mettre quelque chose sur le tapis)
Prononciation
- (Région à préciser) : écouter « aanzetten [ˈaːnzɛtǝ] »
Cet article est issu de Wiktionary. Le texte est sous licence Creative Commons - Attribution - Partage dans les Mêmes. Des conditions supplémentaires peuvent s'appliquer aux fichiers multimédias.